Message in a bottle (XL)



Lezen is voor mij als eten: in theorie kan ik als menselijk wezen een maand zonder, maar na minder dan een dagdeel begint de honger (trek!) al een beetje te knagen.

In uiterste noodgevallen (afstuderen, ziekte) kan ik drie maanden zonder lezen, mits de schade kan worden ingehaald.

Ik ben vermoedelijk wat de romanschrijver Philip Roth waarderend een "echte lezer" noemt.
Zijn waardering lijkt echter deels voort te komen uit schaarste: volgens Roth is de echte lezer een uitstervend verschijnsel en worden er voor elke zeventig échte lezers – toch al een kleine minderheid van de mensen! – die overlijden, slechts twee geboren.
Deze schrijver voorspelt bovendien dat de roman binnen afzienbare tijd een “cultspeeltje” voor een kleine groep zal worden.

Roth trekt hieruit de meest radicale consequentie: hij stopt met schrijven.
Want als de lezer niet kan bestaan, waarom zou iemand dan schrijven gaan?
Zijn radicale beslissing is interessant, omdat ik – als echte lezer – zelden op mijn maatschappelijke relevantie als lezer gewezen wordt.

Vaak heb ik er juist moeite mee om te bedenken wát eigenlijk mijn toegevoegde waarde is echte lezer, bijvoorbeeld voor mijn naasten, voor de (participatie!)maatschappij, voor de economie, of, zo je wilt, voor de mensheid.

In de praktijk van alledag lijkt lezen net zoiets als snoepen: aangenaam, voor zo lang als het duurt, voor de lezer zelf, maar tamelijk irritant voor de beschouwer, die immers niet mee snoept.
Naar economische maatstaven kost lezen bovendien meer (geld, tijd) dan het oplevert.
Verder houden notoire veel-lezers logischerwijze minder tijd over voor belangrijke zaken als netwerken, vrijwilligerswerk, zorgtaken en huishoudelijk werk.

De échte, fanatieke – dat wil zeggen: vrijwel dagelijks tijd voor lezen opeisende – lezer lijkt dan ook vaak een man, hoewel onderzoek uitwijst dat het leeuwendeel van de boeken aan vrouwen van middelbare leeftijd verkocht wordt.
Maar dit kan te maken hebben met de door Aleid Truijens (Volkskrant, zaterdag 12 maart 2016) gesignaleerde neiging van mannen om “speeltijd” op te eisen.

In mijn middelbare schooljaren liet mijn leraar Nederlands zich waarderend uit over mijn vermeende "zintuig voor literatuur".
Deze leraar was echter zelf een schrijver: iemand dus die zonder lezers geen bestaansrecht heeft.

Ik zou niet wakker liggen van mijn gebrek aan bestaansrecht als echte lezer als het fanatieke lezen voor mijzelf niet een paar schaduwkanten zou hebben.

Een nadeel is dat het overvloedig lezen van dikke boeken steeds vaker moet worden gerechtvaardigd.
In een tijd van de roep om (pro)activiteit, resultaatgerichtheid, geven in plaats van nemen, werken in plaats van spelen, diëten in plaats van eten en, last but not least, doen in plaats van denken, staat het onbekommerde lezen onwillekeurig in een kwade reuk.  

De lezer is passief.
De lezer zit op de bank. 
De lezer geeft niet, maar neemt.
De lezer produceert niet, maar geniet.

Kortom: de lezer participeert niet.

Onderzoekers aan verschillende Nederlandse universiteiten mogen nu niet meer dan één meter boeken op hun kamer bewaren.
Artikelen zullen zij lezen (liefst digitaal!), en vooral: publiceren!

De boeken zelf lijken aan waarde in te boeten:  kastjes vol met afgedankte "doorgeefboeken" verschijnen overal langs de straat, no-ta  be-ne in de regen!

Voor jongeren is het misschien moeilijk voor te stellen dat een goedgevulde boekenkast, evenals een kunstverzameling, ooit een teken was van stand.
Nu verleent een doelbewust leeg gehouden interieur maximale status aan de bewoner.
Eén van mijn voormalige werkgevers (een architect) verklaarde zelfs dat hij boekenkasten in een huiskamer “het toppunt van smakeloosheid” vond.

Voor een ander nadeel van lezen verwijs ik weer naar de metafoor van het snoepen.
De ene dag lijd ik aan (vermeend!) geestelijk overgewicht: ik weet het allemaal beter.
Vervolgens lijd ik aan obstipatie: maar niemand neemt iets van mij aan.
Kortom: ik slaag er gewoonlijk niet in om de verteerde (gelezen) kost de weg terug naar de wereld te laten vinden.

Nogal wiedes: ik ben geen schrijver, ik léés.
Maar toch (noem het ijdelheid of frustratie):  het zit me dwars.

Tot slot gaat de echte lezer, hoe schaars ook, gewoonlijk naadloos op in de massa.
Voor de lezer is de schrijver van een boek uniek.
Maar voor de schrijver is de (een!) lezer slechts één van de velen.

Dit is te vergelijken met de hiërarchie in de wetenschappelijke wereld.
De lezer – hoe bevlogen, intelligent, sensitief en ontwikkeld ook – is een student.
De schrijver is de professor.

Het is mij, als intrinsiek gemotiveerde lezer, natuurlijk niet te doen om aandacht of erkenning.
Maar het opgaan in de massa heeft wel degelijk nadelen.

Zo betekent anonimiteit in de praktijk dat ik, als échte lezer, moeizaam met andere échte (lees: hongerige, door innerlijke nood gedreven) lezers in contact komt.
Als je geluk hebt loop je enkele keren in je leven toevallig tegen een enkele andere échte lezer aan.
Maar dit is – tenminste voor wie geen literatuur studeert of schrijver is – per definitie meer geluk dan wijsheid.

Bij een leesclub heb ik mij tot nu toe niet aangesloten.
Leesclubs bestaan gewoonlijk uitsluitend uit vrouwen.
Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik in dit opzicht nogal vooringenomen ben.
Om te beginnen vind ik leesclub een lelijk woord (net als bloggen).
Verder vraag ik mij onwillekeurig af waaróm al die vrouwen precies bij een leesclub gaan.

Vrouwen doen het beter op school, wat in de praktijk helaas zou kunnen inhouden dat hen, in de woorden van Doris Lessing (Het gouden boek), met ál teveel succes wordt bijgebracht om niet op hun eigen oordeel te vertrouwen: “Kinderen wordt geleerd dat ze onderdanig moeten zijn aan autoriteit, hoe ze andermans meningen en conclusies moeten zoeken”.

De angel zit ‘m in het gemak waarmee ik (als man) meen hun motieven te kunnen benoemen: omdat ze niet weten wát ze moeten lezen, of hóe ze het moeten lezen, of zelfs: wat ze er, zonder helpende hand of steun van de groep, desgevraagd van moeten vinden.
Kortom: ik voel mij – als échte lezer, die dit alles natuurlijk wél weet – “te goed”.
Dáárom wil ik niet bij een leesclub.

Maar ik zou natuurlijk best graag deel uit maken van een uit andere échte lezers bestaande gemeenschap.
Een soort Bloomsbury (wel degelijk vrouwen dus: Virginia Woolf!).
Bijvoorbeeld om tot diep in de nacht (met een sigaar, of tenminste bij de open haard) een “boom op te zetten” over een boek, of over de verbanden (mijn stokpaardje!) tussen bepaalde boeken.

Binnen een dergelijke leesgemeenschap is het niet nodig om verplicht (o gruwel!) vooraf allemaal hetzelfde boek te lezen.
Want echte lezers lezen nóóit omdat zij hiertoe van buitenaf toe worden aangespoord.
Echte lezers kennen bovendien hun klassieken, dus een gespreksonderwerp is er altijd.
Desnoods over een oeuvre (Balzac) in plaats van over een bepaald boek.  

Probleem: Bloomsbury was natuurlijk vooral een schrijversgemeenschap.
Betekent dit dat schrijven de overtreffende trap van lezen is?
Begint elke schrijver met goed te lezen, waarna het “echte” werk begint met schrijven?
Anders gezegd: is elke goede lezer in wezen iemand met schrijfambities?

Zo ja, dan is de echte lezer te vergelijken met de goede en ambitieuze student, die er niet aan ontkomt te promoveren, wil hij blijvend serieus worden genomen.
In dat geval praten we in termen van succes en mislukking, van competitie.
Doris Lessing zegt het zo, in Het Gouden Boek:
“Het is een uitdun-systeem: de zwakkeren raken ontmoedigd en vallen af; een systeem dat is ontworpen om een paar winnaars te produceren, die voortdurend onderling in competitie zijn”.

De schrijver als winnaar dus, met (symbolisch!) een kaartje voor het felbegeerde Boekenbal.
De lezer als iemand die niet helemaal mee kan komen, die er niet bij hoort.
Noodzakelijk als een arbeider in de fabriek, maar in te wisselen voor duizend anderen.

Of is goed (aandachtig, geconcentreerd, intrinsiek gemotiveerd) lezen echt iets ánders dan schrijven?
Zou lezen een waarde in zichzelf kunnen hebben?
Een waarde die geen transformatie behoeft naar een overtreffende trap van functioneren?

Bijna elke schrijver droomt zich immers goede lezers, die hem of haar “echt begrijpen”.
Waarom zou hij al die moeite doen, als er geen werkelijke aandacht voor het geschrevene is?

Belangrijker: als goed lezen uitsluitend een opstapje is naar het schrijverschap, dan heeft de schrijver maatschappelijk gezien niet veel bestaansrecht.
Dit zou immers betekenen dat de schrijver uitsluitend voor andere (potentiële) schrijvers schrijft.
Alsof de voornaamste functie van een professor eruit bestaat om andere professoren op te leiden.

Zou het goede lezen, evenals studeren, een maatschappelijke functie kunnen hebben?

Bijvoorbeeld om het al te gemakkelijke oordeel op te schorten en door de schrijver geïnspireerd te raken om verder te kijken dan je neus lang is?
Om van mensen – álle mensen, hoe obscuur of mislukt ook – het menselijke gezicht te zien, en niet uitsluitend de uiterlijke kenmerken van succes of mislukking?

Uit het oogpunt van competitie kan ik vooral redenen verzinnen om te willen schrijven.
Met schrijven bedoel ik niet: voor jezelf (dagboek) of “onder vier ogen” (brieven), maar: publiceren.
Want schrijven zonder publiek is als lezen: aangenaam, therapeutisch of nuttig voor de schrijver, maar verder zonder betekenis, en in zekere zin zelfs tijdverspilling.

Maar publiceren is iets anders, want “wie schrijft die blijft”.
In een tijd waarin mensen hun kinderen steeds vaker strijdlustige namen als “Rover” of “Nero” geven, lijkt het logisch dat schrijven (publiceren!) vele malen populairder is dan écht lezen.
Nederland herbergt op dit moment dan ook een recordaantal mensen met schrijfambities.

Niet de schrijvers zijn schaars, maar de lezers van de schrijvers!

Als kersverse blogger “tegen wil en dank” weet ik dit maar al te goed.
Volg ik zelf andere bloggers?
Néé bedankt: zelf lees ik boeken, geen blogs.

Deels mik ik op lezers die net als ik groene en gele uitslag krijgen van het woord “blog”.
Mensen die boeken lezen, léven met boeken, boeken ademen, boeken verslinden.
Zij vragen zich net als ik af: ben ik nou de enige voor wie lezen net zoiets is als eten?

De kans om in je eigen straat zo’n lezer aan te treffen is klein.
Om die reden kies ik het ruime sop, en gooi een fles, met boodschap, in de digitale oceaan.

Een ander doel is om mensen tot het échte (= oeverloze, spelende, tot niets verplichtende maar door noodzaak gedreven) lezen te inspireren.

En jawel: óók vrouwen, juist vrouwen!
Eis speeltijd op, laat de boel de boel,
geef je man een schop onder zijn kont,
stuur je kinderen de straat op, en léés!

Een derde reden voor deze blog is het creëren van een podium voor het échte lezen.
De troost om te weten dat je niet de laatste lezer bent, maar dat je medelezers hebt.
Al (her)ken je ze nu nog niet en zou je niet weten wie het zijn.

Misschien vind ik op een dag “a hundred billion bottles” (The Police) in mijn mailbox.
Dan weet ik dat ik niet alleen ben, in mijn ogenschijnlijk zinloze leeswoede.

Een vierde aanleiding voor mijn blog is dat ik misschien stiekem tóch wil schrijven.
Maar dit houden we even onder ons.
Voorlopig staat het lezen in het zonnetje!

Veronachtzaamde medelezers: herwin – als échte lezers – uw eigenwaarde!
Bedenk dat de schrijvers niet zonder ons kunnen!

Reacties